Thuiskomen | Mensen | Beelden | Contact | Zoom

de kapelmeester
van de pompiers

Lucien
Van Damme

  Lucien Van Damme
Al 33 jaar zwaait Lucien Van Damme de scepter bij de muziekkapel van ons brandweerkorps. In januari kon hij terugblikken op een leven van drie kwart eeuw en dus leek het me de ideale gelegenheid om met hem een boom op te zetten over zijn vrijwillig muzikaal engagement bij onze pompiers. Toen ik hem dit enkele maanden geleden op onze Markt vroeg, kreeg ik onmiddellijk een ‘Kom maar af’. In een dikke drie uur kreeg ik niet alleen het verhaal van het dirigeerstokje te horen maar Lucien vertelde honderduit over de harmonie, zijn werk, de brandweer en vooral over zijn jeugd. Luc neemt geen blad voor zijn mond, noemt een koe een koe en af en toe bolden de tranen over mijn wangen van het lachen. Ik laat jou meegenieten van zijn verhaal!
Op een grijze winterdag trek ik naar Huis Ten Halve. Op tafel staan koffie en koekjes en na een eerste slok steekt Lucien van wal. Hij is geboren op Wezepoel op 22 januari 1938. Op Wezepoel heb je een bocht waar de Bosstraat begint. Vroeger was die bocht er niet en moest je voorbij ‘Den Ouden Hof’ afslaan om naar den Bos te rijden. Op dat kruispunt stond het ouderlijk huis. Zijn vader was Laurent Van Damme en zijn moeder Zulma Van Poucke. ‘Gaat en vermenigvuldigt u’ waren ten huize Van Damme geen loze woorden. Het gezin telde acht kinderen: Marcel, Paula, André, Lucien, Marie-José, Willy, Denise en Mariette. Ik herinner me als klein manneke, vertelt Lucien dat mijn vader altijd een hele week weg was. In de oorlog was hij opgeëist in Duitsland en na de oorlog heeft hij vier jaar lang aan den ijzeren weg in Wallonië gewerkt. Ik zie hem nog altijd thuiskomen met zijn ballachon op zijn schouders. ’s Zaterdags kwam hij thuis en ’s maandags in alle vroegte was hij weer weg. Later is hij thuis gebleven en vond hij werk bij Van der Eecken.

De familie Van Damme ergens begin jaren 70

Heel de familie Van Damme. Op de eerste rij Paula, vader Laurent, moeder Zulma, Marie-José en Denise. Op de tweede rij staan Mariette, André, Marcel, Willy en Lucien.

 

Jeugd
Moeder Van Damme moet het niet altijd makkelijk gehad hebben om de eindjes aan elkaar te knopen. Van jongs af aan moesten de kinderen thuis helpen. We moesten thuis nijg werken, zegt Lucien, maar ik beklaag me dat niet. Om wat bij te verdienen moest er konijnenhaar gesneden worden. Moeder haalde op de Kouter bij een zekere meneer Famaey een grote baal konijnenvellen en als we thuiskwamen van school moesten we eerst ons huiswerk maken, daarna kregen we een boterham met gelei en dan was het de rest van de avond knippen, knippen en nog eens knippen naast de Leuvense stoof.
Van voor zat ge te verbranden en vanachter bevroor je, voegt Lucien er aan toe. En als het donker werd stak ons moeder de kingkee aan want dat was goedkoper dan elektriciteit. Onzen André, zegt Lucien, was een primus in het rekenen en regelmatig gebeurde het dat hij huiswerk maakte voor andere jongens. Dat kon, maar die gasten mochten dan in zijn plaats komen knippen. Je kreeg een grote schaar en als er te veel haar aan het vel bleef hangen, kreeg je een draai rond je oren. Als je een ongelukje had, werd er een pleister opgeplakt en je kon verder knippen.
Als vader ’s zaterdags thuis kwam moesten de scharen geslepen worden. Ik heb dikwijls aan de slijpsteen moeten draaien tot mijn tong op mijn schoenen hing. Ons moeder smousde ook een beetje. Als ze een kilo haar had werd er wat water op gedjakt zodat het iets meer woog en ze dus iets meer geld kreeg.

Ook Fons Tackaert zag Luc niet graag komen. Fons was een vlasser en met zijn zaagstem vroeg hij telkens: Laurent, mag hij komen helpen? Dan had ik het aan mijne rekker, lacht Luc, en dan kon ik een hele middag vlas gaan keren of aan de Lokerenbeek vlas uit het water halen. Man, zegt Luc, dat kon stinken.
En ook koewachten aan de Lokerenbeek hebben we dikwijls gedaan, gaat Luc verder. Met een paar koeien moesten we de baan op en als ze dik gegeten waren, dreven we ze terug naar huis en kregen we twee boterhammen met smout. Ook bij de oogst konden ze ons gebruiken om met ’t paard te rijden, patatten te kappen of te rapen. En als de oogst af was, moesten we de aren gaan oprapen die blijven liggen waren. Die namen we mee naar huis en die werden dan later bij Pachters gemalen. Iedere week werd er brood gebakken en dat brood woog als lood, herinnert Luc zich.
Stoken dat deden we met lemen. Die haalden we in den Bos bij Wiels of bij Graeves. Een grote baal en van ons vader moesten we de lemen goed aanstampen zodat we zoveel mogelijk mee naar huis brachten.

 

Soms hadden we ook kolen en die werden in grote brokken bij ons aan huis geleverd en in de stal gestockeerd. Iedere avond moest iemand van ons stoofhout kappen en ook voor kolen zorgen. Met een grote ijzeren hamer moest je dan die grote blokken steenkool kleinen en als er volgens mijn vader zijn goesting te veel gruis bij was, kon je er nog een roefeling bij krijgen.
Met acht kinderen sliepen we in drie bedden op een kafzak op zolder. Als we het ’s avonds in bed te bont maakten, stormde ons vader de trap op en konden wij kennismaken met zijn vijf geboden. Ik sliep gelukkig in het laatste bed en de storm was dan bijna geluwd voor hij bij mij was, zegt Lucien.
Veel spelen hebben we in onze jeugd niet gezien, gaat Lucien verder. Enkel ’s zondags kregen we wat pree en konden we wat bijverdienen als we de barrekens voor de kaatsers gingen zetten. En voor de rest deugnieterij uitsteken: een fijne ijzerdraad over de weg spannen, een oude moor vol water aan een klink gaan hangen en dan hard kloppen…

School
Ik ben eerst naar de bewaarschool geweest op de Kouter, vertelt Lucien. Ik herinner me nog goed masoeur Judith. Dat was een klein zusterke maar dat was een echte gendarm. In het eerste zat ik bij juffrouw Lea Van Driessche dat was een lieve maar in het tweede zat ik bij juffrouw Galland en dat was ook geen juste, lacht Luc. Daarna trok hij met zijn broers mee naar ’t Kapellestraatje. De meeste misters hadden daar een bijnaam, lacht Lucien, cowboyke was Hector Van Durpel, de Koerle was Laurent De Mets…
Het was nog de tijd van de ijzeren discipline en wie niet luisteren wilde, moest voelen. Ik leerde goed, zegt Lucien, ik mocht zelfs van de vijfde klas over naar de zevende klas en zo heb ik twee jaar in het achtste gezeten bij Remi Heirwegh tot ik veertien was.
Op het einde van het jaar was er telkens de plechtige prijsuitdeling. Ieder jaar mocht ik gedichten voordragen. Ik heb verschillende eerste prijzen behaald, zelfs de prijs voor godsdienst. Drie keer 40 op 40, stel je voor, lacht Lucien. Bij de laatste proclamatie vroeg directeur Jules Van Kerckhove aan mijn moeder: Ge gaat uw zoon toch laten verder studeren. Ja, antwoordde mijn moeder, maar drie dagen later mocht ik al optrekken naar de SAVCO (spinnerij Van der Eecken). Mijn vader, onze Marcel, onze André, ons Paula werkten er en dus lag ook mijn toekomst op de Lokerenbaan, oordeelden ze thuis.

 

Avondschool
Ook al was Lucien van school af, hij wou nog bijleren. Van zijn veertiende tot zijn drieëntwintigste heeft hij zich verder bekwaamd in het weven en het spinnen. Eerst ging ik naar de Weefschool in de Kloosterstraat, vertelt Lucien. Dat was twee jaar, drie avonden per week. Ik kreeg les van Gaspard Van Driessche en Gustaaf De Varé. Daar stonden echt getouwen waarop je kon weven.
Dat was eigenlijk raar. Ik werkte in een spinnerij en ik leerde weven. Ik wou dat gewoon kunnen, zegt Lucien. Ieder jaar was ik de eerste, zegt Lucien in alle bescheidenheid en dat leverde me op het einde van het tweede jaar een premie op van 500 frank (12.50 euro) van de Textielfederatie van België. Ik heb er lang op moeten wachten, zegt Lucien, maar ik heb ze uiteindelijk toch gekregen.
Na die twee jaar ben ik dan naar de Zondagsschool in Lokeren getrokken. Daar volgde ik ’s zaterdags spinkunde en op zondag het derde jaar weefkunde. Spinnen heeft hij drie jaar gevolgd en daarna kwamen de synthetische vezels op en volgde hij ook deze cursus. Weven was vooral praktisch maar spinkunde was eigenlijk pure theorie, dat was niet van de poes, dat kan ik je verzekeren Ja, zegt Lucien, dat waren heus wel zware weken, dat kan ik je vertellen. Ik werkte tot ’s zaterdagsmiddags en dan met mijn fietske naar Lokeren en zondagvoormiddag hetzelfde liedje.

Van der Eecken
Die bijscholingen legden Lucien geen windeieren. Als jonge gast was mijn eerste jobke de pressen jute die uit Bangladesh kwamen loskappen en die dikke touwen ontrafelen zodat die ook verder verwerkt konden worden. Daarna heb ik gewerkt als aftrekker om de volle spoelen van de machine te halen. In de laatste jaren voor mijn legerdienst in 1957 heb ik in het ekelkot (waar de jute werd uitgetrokken) gestaan.

Na den troep startten ze bij Van der Eecken met nachtploegen en er werd een meestergast aangesteld. Pee Bontinck die in de smisse werkte vroeg me waarom ik eigenlijk naar school was geweest. Was dat om van de straat te zijn of wou je daar iets mee bereiken? Als ik jou was, zou ik me toch maar eens laten horen, gaf hij me als raad. Ik trok mijn stoute schoenen aan, gaat Lucien verder, en na een week kwam de directeur bij mij en zei dat ik ook meestergast werd voor de nachtploeg. Maar, verwittigde hij me, we twijfelen niet aan je technische bekwaamheid maar ge zult u als 21-jarige boven die mannen moeten zetten. Ge moet weten, in die tijd kregen we ieder jaar een instroom van grondwerkers. Vrieszegels en regenverlet hadden ze toen nog niet uitgevonden. Die grondwerkers stopten in oktober-november en in de lente waren die weer weg.

’s Nachts verdiende je meer, zegt Lucien, maar ik deed dat liever dan in drie ploegen te werken. Dat is een grotere miserie. Eens je dat gewoon bent, staat je ritme erop. Ik begon om 9 uur tot 5 uur ’s morgens.
In mijn beginperiode hadden wij weken van 48 uren, ook als 14-jarige. Vertel mij niks over kinderarbeid! Dat was een heel andere tijd. In Zele begonnen alle fabrieken om 5 uur ’s morgens. Dat betekende om 4 uur opstaan, een boterham eten, op je fiets springen en beginnen. Tussendoor eens koffie drinken of een boke eten, dat was geen school. Als de meestergast je erop betrapte, was je een kwartier kwijt. Ik beklaag me niet.

Ik heb 26 jaar bij Van der Eecken gewerkt. Ik heb daar een serieuze evolutie meegemaakt van het vlas, over de jute naar de synthetische garens. Het was een bedrijf dat serieus investeerde in machines en gebouwen. Zijn laatste jaren werkte Lucien op de proeflijn waar nieuwe garens en kleuren werden ontwikkeld. Door onenigheid met enkele witte frakken, zoals hij dat noemt, heeft hij in 1978 ontslag genomen en ging hij bij Theo Dessault in het industriepark aan de slag. Eerst als allroundman, later als meestergast. In 1995, op 57 jaar, kreeg hij de kans om met brugpensioen te gaan en dat moesten ze hem geen twee keer vragen. Ik heb 43 jaar gewerkt, zegt hij, én geen enkele dag gedopt!

 

Luc ontvangt een medaille van Roger Van der Eecken voor 25 jaar trouwe dienst

Luc ontvangt een medaille voor 25 jaar trouwe dienst van Roger Van der Eecken tijdens een personeelsfeest in 't Zelehof.

Huwelijksfoto van Lucien en Alice

Lucien & Alice

 

Huwelijk
Lucien is getrouwd met Alice Van Laere. Ik heb mijn vrouw leren kennen bij Van der Eecken, zegt hij. Dat was een schoon meisje in haar jonge tijd, allez ’t is nu nog een felle vrouw, voegt hij er lachend aan toe. Verkeren in onze tijd was helemaal anders dan nu. Ge moest niet peinzen van uw lief op straat een beze te geven want dan sprak iedereen er schande van. Wij waren in onzen tijd zo dom als ’t paard van Christus, wij wisten echt van toeten of blazen.

Om je een voorbeeld te geven, gaat Luc verder, ik moest naar het leger en ik was nog nooit naar de avondcinema geweest. In mijn jeugd waren er vier cinema’s in Zele. Die speelden de zaterdagavond om 8 uur en de zondag om 5 uur en om 8 uur. De Royal aan ’t Arduinen Hol, dat was de vuile cinema. Van als er een dame in een combinaison in beeld kwam was het al streng verboden onder de 18 jaar. Ik had op mijn achttiende nog niet veel meer gezien dan den Dikke en den Dunne, Buffalo Bill en Tarzan.

In oktober 1961 zijn we getrouwd. Ons trouwfeest was bij mij thuis op Wezepoel. De harmonie bracht ons een serenade en daarna kreeg het bestuur een druppel en de muzikanten trakteerden we een pint in ’t Café van Dolf D’hollander en dat van Tuur Roels. Ons menu was eenvoudig maar er was niets te kort: fricandon met kriekskes, konijn met patatten en taart als dessert. Na het eten hadden we een orkestje gevraagd. Mannekes, zucht Luc, ik heb nog nooit een orkest zo vals weten spelen als op onzen trouw. Maar soit, we hebben dat ook overleefd.

We hadden een klein huisje gehuurd aan het begin van de Dreef. Dat staat er nu niet meer, voegt Lucien er aan toe, 100 frank (2.50 euro) huishuur per week betaalden we in die jaren. Veel bijzonders was dat niet. We hadden een Leuvense stoof in occasie gekocht en ons bed stond ook onder de pannen. Gelukkig hebben we daar niet zo lang gewoond. Vrij snel zijn we verhuisd naar de Durmebaan (nu Huis ten Halve). Eerst hebben we dat huis gehuurd en na een tijdje hadden we de kans om het te kopen. We wonen er nu nog. Alice en Lucien hebben twee kinderen: Ronny en Karine en ook twee kleinkinderen: Brecht en Lore.
Harmonie    

Luc heeft nooit muziekschool gevolgd wel notenleer bij Gustaaf Bogaert. Dat was iedere zondagmorgen in het zaaltje van ‘De Oude Kroon’ bij Lena en Bertje Van Den Abbeele. Van 10 tot 12 kregen we dan in een groepje van een tiental jongens solfège. Iedere zondag kwam Maurice Laget eens luisteren hoe goed het ging, vertelt Lucien, ’t Peperbuske, noemden we hem en na de les trakteerde hij ons op een oxo of een reep chocolade en we waren daar mee opgezet als nen hond met vlooien, herinnert Lucien zich. Na een tijdje kregen we dan een instrument. Ik koos voor de klarinet en mijn eerste lessen heb ik gekregen van Theo Van De Velde. Toen die soldaat werd nam Etienne De Wilde dit van hem over en mocht ik in de beenhouwerij van Charles De Wilde op de Lokerenbaan iedere week gaan oefenen.
Af en toe moest je dan eens bij Albert De Koning, de dirigent van de harmonie, laten horen hoe ver je stond. Als die zijn fiat gaf, mocht je meespelen met ’t groot muziek. Aansluiten bij de harmonie kon slechts twee maal per jaar: met de sacramentsprocessie in juni of met Cecilia in december. Ik was veertien jaar toen ik op derde klarinet kwam.

 
Lucien bij de harmonie
Lucien met zijn sax  

Na het leger waren de saxen onderbezet en vroeg de dirigent of ik geen zin had om over te schakelen. Ik heb toen ja gezegd en Clemens Roosendans heeft me toen les gegeven. Clemens was een muzikant zonder weerga. Gaf die man een borstelsteel en hij maakte er muziek mee. En nu, zovele jaren later, speel ik nog altijd sax.

Lucien kan terugblikken op 65 jaar muzikant. Da’s toch niet mis. Als jonge gast zei er ooit eens een muzikant dat hij al 35 jaar bij de harmonie was. Dat leek in onze ogen een eeuwigheid en nu heb ik er bijna het dubbele opzitten. Ik heb veel mooie herinneringen aan al die jaren, zegt Lucien. Ik herinner me hoe ik in uniform – ik was toen in het leger – heb meegespeeld op de Expo in Brussel in 1958. Twee keer trokken we met de harmonie naar Lienz, naar Binche. We hebben samen met de harmonie van Merchtem een concert gegeven op de Grote Markt in Brussel, op de Floraliën gespeeld… Eigenlijk te veel om op te noemen, zegt Lucien.

De Cecilia’s in de jaren stillekes waren ook anders dan nu. Nu neemt iedereen congé maar dat was vroeger geen school, vertelt Luc. Wij hadden per jaar slechts acht dagen verlof. Cecilia was vier dagen: zaterdag, zondag, maandag en dinsdag. Op maandag en dinsdag moesten we vroeg uit ons bed want om 5 uur was het werkdag, ik moet je niet vertellen dat dat soms niet met een frisse kop was. ’s Zondags en ’s maandags was het bal en dat begon om acht uur. Als je geen lid was, kwam je niet binnen en je ging best om zes uur want om zeven uur was er geen enkele stoel meer vrij. ’s Zaterdags speelde de harmonie eerst een concert en na de pauze was er een conferencier, een buikspreker of een zanger of zoiets. Jef Burm en het Ketje (Renaat Grassin) hebben nog zo’n avond verzorgd.

Vroeger zag je de harmonie ook meer op straat, gaat Luc verder. Om je een voorbeeld te geven in juni was er de sacramentsprocessie. Dat was slenteren, slenteren en nog eens slenteren en halt houden om aan iedere kapel het ‘Ten velde’ te blazen. Daarna moest je rap rap naar huis want om half twee moest je terug aan De Kroon zijn want in de namiddag stond Heikantkermis op het programma. We gingen al spelend te voet langs de Gentse steenweg naar de Heikant. Dat zou je nu eens aan de muzikanten moeten vragen, ze verklaren jou zot.

Ik heb nooit bij een ander muziek gespeeld. Vroeger was het muziek in Zele erg sectair. Je had de socialisten (Harmonie Vooruit), de blauwen (Fanfare De Leerzuchtige Broeders) en Harmonie Sint-Cecilia. Je hoorde bij een muziek en het was ondenkbaar dat je een andere maatschappij even uit de nood ging helpen, vertelt Luc, want als je dat riskeerde werd je zonder pardon buiten gebonjourd.
In 1994 is Lucien gestopt bij de harmonie. Dirk De Caluwé is een hele goede maar ook vrij ambitieuze dirigent die de lat vrij hoog legde. Ik ben gestopt, zegt Lucien, niet omdat ik niet meer mee kon maar wel omdat het te zwaar werd.

 

Ik moest iedere dag oefenen wilde ik bijblijven en wat er ook bijkwam, voegt Lucien er aan toe, de laatste jaren waren er veel vernieuwingen zoals werken met de computer en dergelijke, da was gene zever. Als ik niet alle dagen oefende, kon ik niets gaan doen op de repetitie. De repetities duurden tot half elf, elf uur. En als de meesten nog grote potten stonden te drinken in Het Anker, moest ik al denken dat ik er de volgende morgen om vier uur uit moest om te gaan werken. Let op, vervolgt Luc, ik heb geen ontslag genomen, voor het lichte werk kunnen ze nog altijd op me rekenen: Cecilia, de stoet van 11 november, meiavond, een serenade. En ik doe dat nog altijd met veel plezier, zegt Lucien.

The Melodia Boys   Lucien als gitarist   The Melodia Boys latere bezetting
The Melodia Boys    

Na zijn legerdienst zijn we gestart met een orkestje. Dat was op den Dries in het café van Miel Maes. Miel speelde accordeon, ik speelde klarinet en later sax en André De Beule tekende voor het slagwerk. In het begin was dat vrij eenvoudig, verduidelijkt Luc, we hadden een klein repertoire, in het begin maar een air of tien maar toch gingen we spelen waar ze ons vroegen. Ik herinner me nog dat we in de beginfase ‘Geef mij maar Amsterdam’ wel dertig keren speelden op één avond. Regelmatig organiseerden wij dan in een of andere café een avond en vroegen dan 5 frank entree en hielden ook nog een tombola om toch maar wat geld in ’t laatje te krijgen.
Later zijn we dan gestart met de Melodia Boys. Een groepje van vijf muzikanten. Julien Benaerens, André De Beule, Michel Van Cauteren, Fons Van Cauteren en ikzelf.

 

We waren misschien niet de beste muzikanten maar we konden alle vijf zingen en overal waar we kwamen was het ambiance verzekerd. We deden trouwfeesten maar we speelden ook bals voor de Rijkswacht, in ’t Feestpaleis in Beervelde, ’t personeelsfeest van de Renault, in ’t Groot hof… In Beervelde begonnen we om 6 uur ’s avonds en om elf uur was het gedaan, dan ging iedereen naar huis. Dat zou je nu eens moeten zeggen tegen de jeugd van tegenwoordig, voegt Lucien er smalend aan toe, ze verklaren je zot.
Ik heb dat achttien jaar gedaan tot in 1974. De Melodia Boys, dat was plezant maar je mocht dat niet onderschatten want de maandagmorgen om vier uur liep de wekker af. In 1974 heb ik tegen mijn collega’s gezegd dat wat ik verdiend heb niet naar de dokter ging dragen. We hadden toen net ons huis gekocht en dat wilde ik ook nog veranderen. Een gast van Sint-Niklaas heeft dat muziekgroepje verder gezet. Hij veranderde de naam in The Rising Sun maar die zon is snel ondergegaan.

Lucien als brandweerman bij het leegpompen van de Moerstraat   Lucien aan het blussen   Lucien tijdens een oefening in het industriepark
Pompier & Kapelmeester    

Luc begon zijn carrière bij de brandweer. Op een dag passeerde de brandweer in de Dreef en ze verkochten lintjes (voor hun Cecilia). Waarom kom je ook niet bij de brandweer? vroegen ze hem. Luc dacht er eens over na en weinige tijd later gaf hij zich aan. Het feit dat hij een muzikant was, was duidelijk een pluspunt. Samen met Leon Picqueur en Willy Van Malderen werd hij brandweerman. Het was nog de tijd dat er geen brandweerkazerne was en de brandweer in het slachthuis was gevestigd. Dat was daar primitief in ’t kwadraat, vertelt Lucien zoveel jaren later. Als je van een brand kwam, stond er een emmer water waarin je je kon wassen. Als je de tiende in de rij stond, dan moet ik er jou geen tekeningske bij maken hoe dat water er voor kwam.

 

Zijn eerste confrontatie met de vlammen was toen in 1967 cinema Rio in de Oudburgstraat in brand stond. Lucien heeft in de 34 jaar een paar grote branden meegemaakt: Zenith Rubber, CRC en de houtzagerij van Walraeve in 1976. Het moeilijkste dat ik ooit meemaakte, vertelt Lucien, was toen commandant Remi Van Acker me optrommelde voor een lijk van een man die al zes dagen dood was. Manneke, dat stonk uren in de wind. Ik heb nog nooit gerookt maar toen was ik blij dat ik een sigaret en een druppel kreeg. Waar ik het ook moeilijk mee had waren de accidenten. Vooral deze waar er gewonden in het wrak gekneld zaten. Ik ben heel mijn loopbaan bij de brandweer gewone brandweerman geweest. Toen ik overstapte naar de erewacht (lees de brandweerlieden op rust), hebben ze me adjudant en later luitenant gebombardeerd louter om mijn verdienste voor de muziekkapel.

Lucien in het uniform van luitenant kapelmeester   De muziekkapel voor het gemeentehuis   Lucien

Van bij zijn aanstelling werd Lucien ingelijfd in het muziekkorps van de brandweer. René Certijn was in die tijd de dirigent. De man dirigeerde al van in 1930 het muziekkorps. Meer dan marsen werden er niet gespeeld en het muziek diende enkel om op straat de brandweer te begeleiden bij Sint-Barbara alhoewel het ook kon gevraagd worden bij jaarfeesten van andere verenigingen (Rhetorika, de Sportkring, den Eendracht…).

In 1980 gaf René, na vijftig jaar dirigeren er de brui aan, hij was toen al tachtig jaar. De korpsleiding vroeg toen aan Luc of hij dit wou overnemen. Ik zei ja in een zotte bui, zegt Lucien, en nu 33 jaar later sta ik er nog.

In alle bescheidenheid, ik ben fier op ons muziek !, gaat hij verder. In al die jaren is onze bibliotheek serieus uitgebreid en spelen we naast marsen ook heel ander werk. We hebben in ’t totaal 33 muzikanten waarvan 17 externen. We repeteren zo’n twintig keer per jaar en meestal is dat op zondagmorgen omdat we dan uit het vaarwater van de andere repetities blijven. Ik heb nooit een opleiding gehad voor dirigent, bekent Lucien, ’t was allemaal zelfstudie en ik kan je verzekeren dat ik daar serieus wat tijd in steek om een directiepartij te doorgronden. Maar ik doe het graag en ik krijg er veel erkentelijkheid voor binnen het korps. Ook de aankoop van nieuwe partituren vormt nooit een probleem.

 

De externen hebben allemaal een uniform en krijgen een kleine onkostenvergoeding. Ook bij de Barbarafeesten worden ze in de watten gelegd zodat ze geen extra kosten hebben.
Het muziekkorps heeft ieder jaar twee vaste optredens: het aperitiefconcert met de opendeurdag en de mis met Barbara. Maar daarnaast zijn er nog activiteiten: soms worden ze uitgenodigd door een ander brandweerkorps zoals in Lokeren, Boom, Zoersel en zelfs in Sankt-Vith in de Oostkantons heeft onze muziekkapel een concert gegeven. Ook verbroederde de muziekkapel met de Feuerwehr uit het Duitse Berzbuir (een dorpje een eindje voorbij Aachen). Allemaal activiteiten waar Lucien met veel voldoening op terugkijkt.
Maar het hoogtepunt was ongetwijfeld de viering van het 75-jarig jubileum van de muziekkapel in 2006. Normaal was dat een jaartje vroeger maar omdat de harmonie in 2005 haar 175 jaar vierde hebben we dat een jaartje uitgesteld. Voor dat jubileum hebben we een muziekfestival voor Oost-Vlaamse muziekkorpsen georganiseerd. Ik heb die dag de mars van de Brandweer gedirigeerd met 200 muzikanten. Dat was één van de mooiste dagen uit mijn leven, glundert Lucien. Ik ben er nu 75, gaat hij verder, buiten een operatie aan mijn minuscus en mijn ogen, heb ik al sjans gehad met mijn gezondheid. Ik zal het alleszins niet zo lang trekken als René Certyn, maar zolang ik me goed voel doe ik verder.

  De muziekkapel in vol ornaat aan een brandweerwagen  
     
Lucien Van Damme  

Ik heb echt geluk dat ik mijn dictafoon bij me had, die namiddag. Lucien is een spraakwaterval zonder weerga. Dat zijn leven meer dan gevuld was, zover was je inmiddels wel al.

Hoe vul je nu je dagen? is mijn laatste vraag. O, komt zijn vrouw Alice tussen, hij is nog altijd lid van den huisduivenbond, nooit niet thuis. Ja, antwoordt Luc op zijn beurt, moest ik niets om handen hebben, ik werd zot. Ik wil niet mangelen met zovelen die zich iedere dag dood vervelen. De muziekkapel, de adviesraad van de brandweer waarin ik al zoveel jaren actief ben, de harmonie vragen heel wat van mijn tijd. Ook bij mijn kinderen steek ik regelmatig een handje toe in de tuin en sinds ik met pensioen ben, maak ik ieder jaar een mooie reis. Vrouwtje Alice heeft het niet zo begrepen op het vliegtuig en dus sluit Lucien aan bij een groepsreis. Als hij me vertelt waar ie overal geweest is, word ik een tikkeltje jaloers: Venezuela, Kenia, Mexico, India, Indonesië, Brazilië, Vietnam, Cambodja, Thailand, Cuba… Vorig jaar trok hij met zijn vrouw naar Praag en met zijn kinderen naar Noorwegen. Dit jaar staat Djerba op het programma.

Het is bij de klok van zessen als onze babbel erop zit.
Bedankt, Lucien, voor je mooie levensverhaal!

Mark De Block
09.03.2013

Met dank aan Frans Van Den Berge en Eric Arens voor het fotomateriaal.


© Mark De Block

afdrukken

de kapelmeester van de pompiers - Lucien Van Damme

Thuiskomen


 

   

 

.